VOORWOORD.
1. Definities:
-
a. Met invaliditeit wordt bedoeld iedere vermindering van de anatomische integriteit of functionele capaciteit van het individu.
-
b. Met invalide zijn wordt bedoeld het lijden aan enige vorm van invaliditeit.
2. De invaliditeit wordt gewaardeerd door het vermogen tot het volbrengen van de normale levensfuncties van de invalide te vergelijken met die van een niet-invalide. De waardering daarvan wordt bepaald door de algemene graad van verlies aan arbeidsvermogen tengevolge van de invaliditeit en niet door het overgebleven arbeidsvermogen in een bepaald bijzonder beroep. De invaliditeit wordt uitgedrukt in percentages van 1 tot 100.
3. De waardering van de invaliditeit is in het algemeen gebaseerd op de bevindingen tijdens het onderzoek.
In gevallen, waarbij tijdens het onderzoek geen duidelijke afwijkingen worden gevonden, kunnen de voorgeschiedenis, verloop van de aandoening en te verwachten verdere verloop in aanmerking worden genomen en een gemiddelde schatting voor een bepaalde periode gemaakt worden.1
4. De percentages genoemd in de schaal zijn minima. Deze kunnen overschreven worden indien bijzonderheden of complicaties, die het arbeidsvermogen beïnvloeden, aanwezig zijn. In dergelijke gevallen moet verwezen worden naar een ander nummer van de schaal. Als regel is in de schaal een marge gegeven, waarbinnen het minimum ligt, gewoonlijk op het laagste punt daarvan.
5. De genoemde percentages gelden alleen indien maximaal mogelijke verbetering door behandeling, rehabilitatie, prothese enz. bereikt is.
HOOFDSTUK I. BOVENSTE LEDEMATEN
A. AMPUTATIES
De percentages van invaliditeit zijn minima en gelden alleen bij:
-
a. medisch en chirurgisch goed afgewerkte stomp, met goede beweging in het naastbijzijnde gewricht of gewrichten;
-
b. volledige rehabilitatie;
-
c. mogelijkheid van goed gebruik van een prothese.
Bij complicaties, zoals keloid, neuromata, bewegingsbeperking, kan boven de aangegeven percentages worden gegaan, evenals indien ingevolge medische redenen de geamputeerde niet in staat is een prothese te dragen of behoorlijk te gebruiken.
1. Schouder en arm (rechts of links) | ||
0101 | Exarticulatie van de schouder | 90 |
0102 | Amputatie van de humerus, stomp korter dan 20 cm, gemeten vanaf het acromion | 80 |
0103 | Amputatie van de humerus, stomp 20 cm of langer gemeten vanaf het acromion, exarticulatie van de onderarm in de elleboog, of amputatie vlak onder de elleboog met een stomp korter dan 11 cm, gemeten vanaf het olecranon | 70 |
0104 | Amputatie van de onderarm, stomp 11 cm of langer vanaf het olecranon | 60 |
0105 | Exarticulatie van de pols | 60 |
2. Vingers (rechts of links) | ||
0106 | Verlies van alle vingers van de hand (duim inbegrepen) | 60 |
0107 | Verlies van 4 vingers, duim behouden en beweeglijk | 45 |
0108 | Verlies van 4 vingers, duim inbegrepen | 55 |
0109 | Verlies van 3 vingers, duim, wijs- en middelvinger | 50 |
0110 | Verlies van 3 vingers, middel-, ringvinger en pink | 25 |
0111 | Verlies van 3 vingers, wijs-, middel- en ringvinger | 30 |
0112 | Verlies van 2 vingers, duim en wijsvinger | 40 |
0113 | Verlies van 2 vingers, wijs- en middelvinger | 25 |
0114 | Verlies van 2 vingers, middel- en ringvinger | 20 |
0115 | Verlies van 2 vingers, ringvinger en pink | 20 |
0116 | Verlies van de duim en middenhandsbeentje | 35 |
0117 | Verlies van 2 kootjes van de duim | 30 |
0118 | Verlies van 1 kootje van de duim | 15 |
0119 | Verlies van de top van de duim | 5 |
0120 | Verlies van de wijsvinger | 14 |
0121 | Verlies van 2 kootjes van de wijsvinger | 112 |
0122 | Verlies van het eindlid van de wijsvinger | 9 |
0123 | Verlies van de top van de wijsvinger | 5 |
0124 | Verlies van de middelvinger | 123 |
0125 | Verlies van 2 kootjes van de middelvinger | 9 |
0126 | Verlies van het eindlid van de middelvinger | 7 |
0127 | Verlies van de top van de middelvinger | 4 |
0128 | Verlies van de ringvinger | 7 |
0129 | Verlies van 2 kootjes van de ringvinger | 6 |
0130 | Verlies van het eindlid van de ringvinger | 5 |
0131 | Verlies van de top van de ringvinger | 2 |
0132 | Verlies van de pink | 8 |
0133 | Verlies van 2 kootjes van de pink | 6 |
0134 | Verlies van het eindlid van de pink | 5 |
0135 | Verlies van de top van de pink | 2 |
3. Dubbelzijdige amputaties | ||
0136 | Verlies van 2 handen | 100 |
0137 | Verlies van 2 duimen | 70 |
0138 | Verlies van 2 duimen met hun middenhandsbeentjes | 80 |
0139 | Verlies van een hand en een voet | 100 |
B. FUNCTIESTOORNISSEN
Opmerking: De aangegeven minimum percentages gelden zowel voor de rechter- als voor de linkerarm.
Met Ankylose wordt bedoeld volledige onbeweeglijkheid in het gewricht of hoogstens een zeer geringe beweeglijkheid van enkele graden.
Complicaties van dezelfde extremiteit, zoals aandoeningen van andere gewrichten, contracturen, pijnlijke callus osteomyelitis, e.d., kunnen volgens de algemene regels tot een hoger percentage leiden, doch het percentage voor amputatie van het desbetreffende deel van de extremiteit mag niet overschreden worden. Indien een chirurgische ingreep bij een invaliditeit verbetering zal brengen, moet het percentage naar de toestand na deze ingreep worden vastgesteld.
1. Schouder | ||
0140 | Recidiverende schouderluxatie | 20 |
0141 | Recidiverende schouderluxatie, veelvuldig | 30 |
0142 | Bewegingsbeperking in de schouder in geringe mate | 10 |
0143 | Bewegingsbeperking in de schouder, abductie niet verder dan horizontaal | 20 |
0144 | Bewegingsbeperking in de schouder, abductie beperkt tot minder dan horizontaal | 30 |
0145 | Ankylose van de schouder, scapula gefixeerd | 45 |
0146 | Ankylose van de schouder, scapula beweeglijk | 30 |
0147 | «Los gewricht» van de schouder met excissie van de humerus kop | 50 |
2. Bovenarm | ||
0148 | Slecht genezen humerusfractuur, met deformatie, atrofie en krachtverlies | 10 |
0149 | Slecht genezen humerusfractuur, met duidelijke verkorting en meer uitgesproken deformatie, atrofie en krachtverlies | 20 |
0150 | Pseudarthrose in middelste deel humerus | 45 |
3. Elleboog (180° betekent volledig gestrekte onderarm) | ||
0151 | Beweging in elleboog actief mogelijk van 110° tot 75° | 15 |
0152 | Beweging in elleboog actief mogelijk van 75° tot 35° | 25 |
0153 | Beweging in elleboog actief mogelijk van 110° tot 180° | 30 |
0154 | Volledige ankylose van de elleboog (hand in semi-pronatie stand) in gunstige stand (semi-flexie) | 35 |
0155 | Volledige ankylose van de elleboog in ongunstige stand (flexie stand) | 40 |
0156 | Volledige ankylose van de elleboog in ongunstige stand (extensie stand) | 50 |
0157 | Ankylose van de elleboog met behoud van supinatie en pronatie in gunstige stand (halve flexie) | 25 |
0158 | Ankylose van de elleboog in ongunstige stand (flexie stand) | 30 |
0159 | Ankylose van de elleboog in ongunstige stand (extensie stand) | 40 |
0160 | «Los gewricht» van de elleboog | 50 |
4. Onderarm | ||
0161 | Slecht genezen fractuur van radius en ulna met verkromming en verminderde grijpkracht van de hand | 10 |
0162 | Slecht genezen fractuur van radius en ulna met verkromming en verminderde grijpkracht, hand gefixeerd in supinatiestand | 30 |
0163 | Slecht genezen fractuur van radius en ulna met verkromming en verminderde grijpkracht van de vingers, hand gefixeerd in pronatiestand | 20 |
0164 | Idem met hand gefixeerd in semi-pronatiestand (duim naar boven) | 15 |
0165 | Pseudarthrose van de radius en ulna | 45 |
0166 | Pseudarthrose van de radius op gunstig niveau | 10 |
0167 | Pseudarthrose van de radius op ongunstig niveau | 20 |
0168 | Pseudarthrose van de ulna | 15 |
5. Pols en hand | ||
0169 | Ankylose van de pols (vingers beweeglijk) in palmair flexie of met misvormde hand in ulnaire of radiale abductie | 45 |
0170 | Ankylose van de pols (vingers beweeglijk) in elke andere ongunstige stand | 35 |
0171 | Ankylose van de pols (vingers beweeglijk) in gunstige stand (lichte dorsaal flexie) | 25 |
0172 | Praktisch verlies van het gebruik van de hand (bijv. paralyse van Volkman) | 60 |
0173 | «Los gewricht» van de pols | 35 |
6. Vingers | ||
0174 | Ankylose van de gewrichten van alle vingers, duim en metacarpophalangeale gewrichten inbegrepen | 60 |
7. Zenuwlaesies bovenste ledematen | ||
De invaliditeitspercentages gelden bij volledige verlammingen (paralysis). Zij moeten verminderd worden bij gedeeltelijke verlammingen, herstel van beweging en geringe overgebleven sensibiliteitsstoornissen. | ||
0175 | Laesie van de plexus branchialis-paralyse bovenste wortels (Duchenne-Srb) | 50 |
0176 | Laesie van de plexus brachialis-paralyse onderste wortels (Klumpke) | 55 |
0177 | Paralyse van de N. Subscapularis | 15 |
0178 | Paralyse van de N. axillaris | 25 |
0179 | Paralyse van de N. musculo-cutaneus | 20 |
0180 | Paralyse van de N. medianus | 50 |
0181 | Paralyse van de N. medianus, alleen handspieren | 25 |
0182 | Paralyse van de N. ulnaris | 30 |
0183 | Paralyse van de N. ulnaris, alleen handspieren | 20 |
0184 | Paralyse van de N. radialis | 55 |
0185 | Paralyse van de N. radialis, M. triceps niet inbegrepen | 40 |
0186 | Paralyse van de N. medianus en de N. ulnaris | 55 |
HOOFDSTUK II. ONDERSTE LEDEMATEN
A. AMPUTATIES
De inleidende noot van Hoofdstuk I over de bovenste ledematen geldt voor zover toepaselijk eveneens voor de onderste ledematen.
1. Heup | ||
0201 | Exarticulatie van de heup met mogelijkheid van prothese | 90 |
0202 | Exarticulatie van de heup zonder mogelijkheid van prothese | 100 |
2. Dijbeen (stomp gemeten vanaf de Trochanter major) | ||
0203 | Amputatie stomp korter dan 13 cm | 80 |
0204 | Amputatie stomp van 13 cm tot het midden van het dijbeen | 70 |
0205 | Amputatie stomp van het midden van het dijbeen tot aan de knie | 60 |
0206 | Exarticulatie in de knie | 60 |
3. Onderbeen (stomp gemeten vanaf de tibia kop) | ||
0207 | Amputatie zeer korte stomp minder dan 10 cm | 60 |
0208 | Amputatie, ideale stomp 10–15 cm | 50 |
0209 | Amputatie, stomp langer dan 15 cm | 45 |
0210 | Amputatie volgens Syme en Guyon | 30 |
4. Voet | ||
0211 | amputatie van de voet met dragende stomp (volgens Pirogoff) | 30 |
0212 | Amputatie van de middenvoet (Chopart) | 30 |
0213 | Amputatie van de voorvoet (Lisfranc) | 30 |
0214 | Veries van alle tenen van een voet | 20 |
0215 | Verlies van grote teen met middenvoetsbeentje | 25 |
0216 | Verlies van grote teen (middenvoetsbeentje behouden) | 12∗ |
0217 | Verlies van 4 tenen, grote teen niet inbegrepen | 9 |
0218 | Verlies van 3 buitenste tenen | 5 |
0219 | Verlies van 2 buitenste tenen | 3 |
0220 | Verlies van 5e teen | 1 |
5. Dubbelzijdige amputaties | ||
0221 | Verlies van twee dijbenen of een dijbeen aan een, een voet aan de andere kant | 100 |
0222 | Verlies van twee voeten (tibio-tarsale amputatie volgens Syme of Guyon) | 90 |
0223 | Verlies van twee voeten met dragende stomp volgens Pirogoff | 90 |
0224 | Verlies van twee voorvoeten, medio-tarsale amputatie volgens Chopart | 90 |
0225 | Verlies van twee voorvoeten, tarso-metatarsale amputatie volgens Lisfranc | 65 |
0226 | Verlies van alle tenen (metatarso-phalangeaal) van twee voetenVerlies van een voet en een hand (zie 0139) | 35 |
B. FUNCTIESTOORNISSEN
Onderstaande invaliditeitspercentages zijn zowel voor rechter- als linkerbeen aan te houden.
Onder ankylose wordt verstaan volledige onbeweeglijkheid van het gewricht of hoogstens een zeer geringe bewegingsmogelijkheid van enkele graden.
Een niet met een prothese te fixeren pseudarthrose kan beoordeeld worden overeenkomstig het anatomisch verlies van de extremiteit of gedeelte daarvan. Indien wel een goed fixerende prothese mogelijk is, kan de waardering gelijk zijn aan een ankylose van het lager gelegen gewricht.
Complicaties van dezelfde extremiteit, zoals osteitis, contracturen, pijnlijke callus, aandoeningen van andere gewrichten etc., kunnen volgens de algemene regels tot hogere waardering leiden, doch het percentage voor amputatie van het desbetreffend deel van de extremiteit mag niet overschreden worden.
Indien een chirurgische ingreep bij een invaliditeit verbetering zal brengen, moet het percentage naar de toestand na deze ingreep worden vastgesteld.
1. Heup en dij | ||
0227 | Ankylose van de heup in gunstige stand | 50 |
0228 | Ankylose van de heup in ongunstige stand | 65 |
0229 | Bewegingsbeperking van de flexie en extensie heup, beweging mogelijk van volledige flexie tot 175° | 10 |
0230 | Beweging mogelijk van hyperextensie tot 160° | 40 |
0231 | Beweging mogelijk van hyperextensie tot 135° | 25 |
0232 | Beweging mogelijk van hyperextensie tot 100° | 15 |
0233 | «Los gewricht» van de heup | 70 |
0234 | Pseudarthrose van de femur | 65 |
0235 | Slecht genezen femurfractuur met atrofie en deformatie (verkorting niet inbegrepen) | 10 |
2. Knie | ||
0236 | Bewegingsbeperking van de knie, beweging mogelijk van 180°-60° | 5 |
0237 | Bewegingsbeperking van de knie, beweging mogelijk van 180°-90° | 10 |
0238 | Ankylose in gunstige stand | 30 |
0239 | Ankylose in zeer slechte stand (van 135° tot totale flexie) | 60 |
0240 | Verkromming van volgusstand, varusstand of genu recurvatum | 10 |
0241 | «Los gewricht» van de knie (verkorting inbegrepen) | 60 |
0242 | Duidelijke abnormale beweeglijkheid van de knie | 20 |
0243 | Recidiverende chronische hydrops genu (niet van tuberculose aard) | 20 |
0244 | Idem beiderzijds | 40 |
3. Onderbeen | ||
0245 | Slecht genezen fractuur met verplaatsing van de as van de voet naar binnen of naar buiten | 20 |
0246 | Pseudarthrose van tibia en fibula | 55 |
4. Enkel en voet | ||
0247 | Belangrijke bewegingsbeperking van de enkel of krachtverlies | 15 |
0248 | Enige bewegingsbeperking van de enkel of krachtverlies | 5 |
0249 | Ankylose van het tibio-tarsaalgewricht in ongunstige stand met duidelijke verworven misvorming | 30 |
0250 | Ankylose van het tibio-tarsaalgewricht in gunstige stand met duidelijke verworven misvorming | 20 |
0251 | Uitgesproken post-traumatische pes planus | 10 |
0252 | Uitgesproken post-traumatische pes calcanus, pes valgus, pes varus of pes aquinus | 30 |
0253 | Ankylose van de voorvoet | 10 |
0254 | Ankylose van de grote teen in gunstige stand | 3 |
0255 | Ankylose van de grote teen in ongunstige stand | 10 |
5. Verkorting van de onderste extremiteit | ||
0256 | Verkorting van minder dan 4 cm | 5 |
0257 | Verkorting van 4 tot 7 cm | 20 |
0258 | Verkorting van 7 tot 10 cm | 30 |
0259 | Verkorting van meer dan 10 cm | 50 |
6. Zenuwlaesies onderste extremiteit | ||
De invaliditeitspercentages gelden bij volledige verlammingen (paralysis). Zij moeten verminderd worden bij gedeeltelijke verlammingen, herstel van beweging en geringe overgebleven sensibiliteitsstoornissen. | ||
0260 | Paralyse van de N. femoralis | 50 |
0261 | Paralyse van de N. isciadicus | 55 |
0262 | Paralyse van de N. tibialis | 25 |
0263 | Paralyse van de N. peroneus | 25 |
0264 | Paralyse van de N. obturatorius | 10 |
HOOFDSTUK III. SCHEDEL EN GELAAT
1. Hoofdhuid en haar | ||
0301 | Littekens, kaalheid enz. waarderen naar de eventueel bestaande mismaaktheid | |
2. Schedel | ||
Opmerking: Schedellaesies zijn alleen van belang door hun neurologisch of postcommotionele gevolgen. De consolidatie kan 6–12 maanden duren. Een gesloten schedeldefect kan meer blijvende en onaangename gevolgen veroorzaken dan een open defect. In geval van botverlies zal de uitgebreidheid van het defect veelal niet de enige factor zijn, welke de invaliditeit bepaalt. Bij het onderzoek moet steeds gelet worden op objectieve symptomen ter plaatse van de verwoning en van de zijde ven de hersenzenuwen, alsmede op later optredende postcommotionele verschijnselen. | ||
0302 | Gesloten schedelverwonding of letsel van de tabula externa van de schedel te waarderen naar de postcommotionele en andere verschijnselen. | |
0303 | Niet-hersteld botverlies, met enige pulsatie bij inspanning of hoesten (de postcommotionele verschijnselen buiten beschouwing latende), minder dan 4 cm2 | 20 |
0304 | Niet-hersteld botverlies, met duidelijke pulsaties bij inspanning of hoesten (de postcommotionele verschijnselen buiten beschouwing latende), van 4–12 cm2 | 30 |
0305 | Niet-hersteld botverlies, met duidelijke pulsaties bij inspanning of hoesten (postcommotionele verschijnselen buiten beschouwing latende), van meer dan 12 cm2 | 50 |
3. Gelaat – Verminking van het gelaat | ||
0306 | Hoewel deze niet behoeft samen te gaan met functiestoornissen, is hier een compensatie op zijn plaats voor de cosmetische afwijkingen. De invaliditeit mag pas gewaardeerd worden nadat alle chirurgische en prothetische mogelijkheden uitgeput zijn en zal afhankelijk van de mate van verminking variëren van 5 tot 100%, waarbij rekening gehouden moet worden met sekse en leeftijd. | |
4. Boven- en onderkaak | ||
0307 | Uitgebreide verminking van het gelaat of boven- en onderkaak met belangrijke kauw-, slik- en spraakstoornissen | 100 |
0308 | Gevolgen van slecht geconsolideerde multipele fracturen van boven- en/of onderkaak met kauw- en spraakbezwaren en een zeer slechte occlusie van het gebit | 50 |
0309 | Slecht genezen fractuur van de bovenkaak met kauwbezwaren zowel links als rechts | 50 |
0310 | Slecht genezen fractuur van de bovenkaak met kauwbezwaren aan een kant | 20 |
0311 | Verlies van ongeveer het halve verhemelte, met verbindingen met de sinussen, niet met een prothese te verhelpen | 60 |
0312 | Idem, wel met een prothese te verhelpen | 15 |
0313 | Verlies van een deel van het weke gehemelte of een deel van het harde verhemelte met spraakstoornissen | 20 |
0314 | Gedeeltelijk verlies of pseudarthrose van de onderkaak, met behoud van de beweging in het temporo-mandibulaire gewricht niet met een prothese te verhelpen | 40 |
0315 | Idem, wel met een prothese te verhelpen | 10 |
0316 | Bewegingsbeperking in het temporo-mandibulaire gewricht (door ankylose, slecht geconsolideerde fracturen, luxatie e.d.); zodanig, dat slechts vloeibaar voedsel kan worden genuttigd – opening tussen boven- en ondergebit niet meer dan 6 mm | 60 |
0317 | Idem, zodanig, dat de maximale opening tussen boven- en ondertanden hoogstens 12 mm bedraagt | 30 |
0318 | Idem, zodanig, dat deze maximale opening van 12 tot 24 mm bedraagt, met enige stoornissen van kauwvermogen en spraak | 10 |
5. Gebit | ||
Het Subcomité is van mening geen invaliditeitsschatting van gebitaandoeningen op te nemen en beveelt aan, dat de desbetreffende diensten (leger, vloot, luchtmacht, civiele diensten) hun onderhebbend personeel in dienst onder goede tandheelkundige verzorging en toezicht houden en niet uit hun dienst laten gaan voor het gebit geheel in orde is. | ||
6. Tong | ||
0319 | Volledige amputatie van de tong | 80 |
0320 | Uitgebreide amputatie van de tong met spraak-, slik- en kauwstoornissen | 40 |
0321 | Gedeeltelijke amputatie van de tongpunt, lichte functiestoornissen | 15 |
Verlamming van de tong: zie Hoofdstuk VI (nr. 0633: paralyse van de N. hypoglossus) |
HOOFDSTUK IV. WERVELKOLOM, THORAX, BEKKEN
A. WERVELKOLOM
1. Halswervelkolom | ||
0401 | Ankylose van de halswervels in slechte stand | 40 |
0402 | Ankylose van de halswervels in goede stand | 30 |
0403 | Belangrijke beperking van de bewegingen in hinderlijke en pijnlijke stand | 30 |
0404 | Beperking van de bewegingen in minder hinderlijke en minder pijnlijke stand | 20 |
0405 | Geringe bewegingsbeperking, nu en dan pijnlijk bijna normale stand | 10 |
0406 | Occopitaal neuralgie | 10 |
0407 | Oervico brachiale neuralgie | 10 |
2. Borstwervelkolom | ||
0408 | Ankylose van de borstwervels met belangrijke mediale of laterale misvorming (bochel) | 40 |
0409 | Ankylose van de borstwervels in goede stand, wat ronde (niet te corrigeren) rug | 20 |
0410 | Beperkte beweeglijkheid, locale gibbus | 10 |
0411 | Gelocaliseerde intercostaal neuralgie | 5 |
0412 | Meerdere wortels omvattende intercostaal neuralgie | 20 |
3. Lendenwervelkolom | ||
0413 | Ankylose van de lendenwervels in ongunstige stand | 40 |
0414 | Ankylose van de lendenwervels in gunstige stand | 20 |
0415 | Belangrijke bewegingsbeperking | 20 |
0416 | Matige bewegingsbeperking | 10 |
0417 | Geringe verkromming met enige pijnlijkheid | 5 |
0418 | Pijnlijke, niet te corrigeren scoliose | 20 |
0419 | Pijnlijke, dubbelzijdige athritis sacro-iliacas | 30 |
0420 | Idem, eenzijdig | 20 |
0421 | Volledige stijve dorso-lumbale wervelkolom met functiestoornissen van de gewrichten van de ledematen | 100 |
0422 | Idem, zonder functiestoornissen van de gewrichten v.d. ledematen | 70 |
0423 | Rheumatische van de wervelkolom (arthroses, spondylarthritis) te beoordelen naar de beperking van de beweeglijkheid en de pijn | |
N.B. Ziekte van Pott: zie Hoofdstuk XVII. |
B. THORAX
Onderstaande invaliditeitspercentages zijn bedoeld voor op zichzelf staande afwijkingen van de benige thorax. Indien de onderliggende organen in de borstholte eveneens aangedaan zijn, moeten de invaliditeitsschattingen volgens de desbetreffende hoofdstukken als regel hierbij worden opgeteld.
1. Sternum | ||
0424 | Gevolgen van sternumfractuur met vervorming, pijn en verminderde kracht | 10–20 |
Voor afwijkingen van de intra thoracale organen zie Hoofdstuk XIII, XIV en XVII. | ||
0425 | Luxatie of dislocatie chondro-sternale | 5–15 |
2. Ribben | ||
0426 | Gevolgen van fracturen van een of meer ribben, afhankelijk van de uitgebreidheid en ernst van de verschijnselen en de misvorming | 1–25 |
0427 | Gevolgen van ribresectie, zonder uitpuiling bij inspanning | 5–30 |
0428 | Gevolgen van ribresectie, met uitpuiling bij inspanning | 15–40 |
0429 | Thoracoplastiek, afhankelijk van het aantal erbij betrokken ribben, daarbij het effect op de longen buiten beschouwing latende (zie Hoofdstuk XIV en XVII) | 20–50 |
0430 | Ribosteomyelitis, zonder fistelvorming te waarderen als bij ribresectie (0427 en 0428) | |
0431 | Ribosteomyelitis, met fistels te waarderen als gevolgen van empyeem (zie 1417) | |
0432 | Chronische chondritis | 10–30 |
C. BEKKEN
0433 | Gevolgen van fracturen met pijnlijke callusvorming zonder invloed op het lopen of staan – veelal neuralgische pijnen | 5 |
0434 | Idem, met invloed op lopen of staan | 20 |
0435 | Niet-geconsolideerde symphysisfractuur, abnormale beweeglijkheid, pijn bij lang lopen | 25 |
Bij complicaties van de zijde van het heupgewricht of de urinewegen, zie de desbetreffende hoofdstukken. |
HOOFDSTUK V. OVERIGE AANDOENINGEN VAN BEENDEREN EN GEWRICHTEN
Voor zover niet vermeld onder functiestoornissen van de ledematen (Hoofdstuk I en II).
0501 | Osteomyelitis of osteitis (niet begrepen in de punten over functiestoornissen), niet geconsolideerd met noodzaak van langdurig immobilisatie | 100 |
0502 | Idem, niet tot rust gekomen doch immobilisatie niet nodig, met fistels en beïnvloeding van de algemene toestand | 50 |
0503 | Idem, rustig, goede algemene toestand, met fistels | 20 |
Deze percentages kunnen in voorkomend geval worden opgeteld bij de percentages voor functiestoornissen van de ledematen. De som van deze percentages mag evenwel niet het percentage voor amputatie van het desbetreffende deel van de extremiteit te boven gaan.
0504 | Matige progressieve bottumor | 100 |
0505 | Goedaardige bottumor, te beoordelen naar gelang van bestaande fucntiestoornissen | |
0506 | Arthritis en arthrosis, waarderen naar gelang de bewegingsbeperking, pijn, enz. |
HOOFDSTUK VI. ZENUWSTELSEL
1. Hersenen en hersenvliezen
a. Post-traumatisch post-commotioneel syndroom (of gevolgen van een infectieuse meningitis)
0601 | Subjectieve bezwaren, hoofdpijn, asthenia en lichte verschijnselen van het evenwichtsorgaan | 20 |
0602 | Syndroom met blijvende oto-vestibulaire duidelijke vermoeidheid | 30 |
0603 | Ernstig syndroom met blijvende oto-vestibulaire en oculaire stoornissen | 50 |
b. Epilepsie
De frequentie en de intensiteit van de insulten, hun weerslag op de algemene activiteit en de behandelingsmogelijkheden zijn van belang bij de beoordeling van de invaliditeit. Rekening moet worden gehouden met de psychische stoornissen verband houdende met de aandoening.
0604 | Lichte algemene insulten of equivalenten, gemiddeld eens per maand, weinig verandering van de persoonlijkheid | 20 |
0605 | Plaatselijk (Jacksons) epilepsie zonder bewustzijnsverlies in dezelfde frequentie | 5 |
0606 | Algemene insulten overdag, 2 à 4 maal per maand | 40 |
0607 | Plaatselijke (Jacksons) epilepsie, zonder bewustzijnsverlies, in dezelfde frequentie | 10 |
0608 | Algemene insulten overdag, 6–8 maal per maand | 70 |
0609 | Plaatselijke (Jacksons) epilepsie, zonder bewustzijnsverlies, idem of grotere frequentie | 20 |
0610 | Vrijwel dagelijks algemene insulten | 100 |
N.B. Uitsluitend nachtelijke aanvallen en gedeeltelijk bewustzijnsverlies kunnen tot lagere waardering leiden. | ||
0611 | Epileptische dementie | 100 |
c. Corpus alienum
0612 | Vreemd voorwerp in de schedelholte zonder verdere verschijnselen |
d. Hemiplegie
0613 | Hemiplegie, compleet of partieel, zonder aphasie, lopen onmogelijk | 100 |
0614 | Partiële hemiplegie, zonder aphasie, lopen met hulp of stok mogelijk | 60 |
0615 | Lichte hemiplegie, zonder aphasie, lopen mogelijk zonder hulpmiddelen | 20 |
0616 | Motorische aphasie, schrijven mogelijk | 80 |
0617 | Gemengde aphasie, contact met omgeving onmogelijk | 100 |
e. Paraplegie (van cerebrale of medullaire oorsprong
0618 | Complete paraplegie, voortdurende bedrust of verblijf in een stoel noodzakelijk makende | 100 |
0619 | Onvolledig, lopen moeilijk maar mogelijk met hulp, prothesen of krukken | 80 |
0620 | Onvolledig, lopen mogelijk met stokken | 60 |
0621 | Onvolledig, licht spastisch | 30 |
In geval van sphincterstoornissen enz.: zie 0667 e.v. |
2. Hersenzenuwen (zie ook zintuigen)
a. N. trigeminus (V)
0622 | (Volledige) paralyse met belangrijke sensibiliteitsstoornissen en trophische stoornissen | 50 |
0623 | Eenvoudige, pijnloze anaesthesie in het gebied van een perifere tak zonder trophische stoornissen | 5 |
0624 | Neuritis of aangezichtsneuralgie met intermitterend pijnlijke tic (afhankelijk van de frequentie en de ernst van de aanvallen) | 30 |
0625 | Continue aangezichtsneuralgie (sympatisch) | 30–70 |
b. N. facialis (VII)
0626 | Blijvende parese aan een kant, zonder opthalmologische | 5 |
0627 | (Volledige) blijvende paralyse aan een kant, complicaties | 30 |
0628 | Idem, dubbelzijdige | 50 |
c. N. glosso-pharyngeus (IX)
0629 | (Volledige) dubbelzijdige paralyse | 30 |
0630 | Parese aan een zijde | 5 |
d. N. vagus (X): zie de hoofdstukken over de desbetreffende organen
e. N. accessorius (XI)
0631 | Paralyse van de Mm. trapezius en sternocleidomastoideus | 20 |
0632 | Eenzijdige paralyse van het weke gehemelte en larynx (syndroom van Avellis) | 10 |
f. N. hypoglossus (XII)
0633 | Eenzijdige paralyse van hemi-atrofie van de tong | 20 |
0634 | Gecombineerde paralyse van de laatste vier hersenzenuwen (IX t/m XII) | 30 |
3. Andere aandoeningen van het centrale zenuwstelsel
0635 | Gevolgen van infectieuse of traumatische encephalitis, meningitis, hersenabces te waarderen afhankelijk van de verschijnselen | |
0636 | Hersentumor, te waarderen afhankelijk van de verschijnselen | |
0637 | Paralysis agitans (Parkisonisme) te beoordelen afhankelijk van de ernst van de symptomen | 20–100 |
0638 | Bulbaire paralyse – minimum percentage | 30 |
0639 | Ernstige bulbaire myasthenie (inbegrepen myasthenia gravis) | 70–100 |
0640 | Bulbaire myasthenie met redelijke remissies | 40 |
0641 | Gevolgen van Sydenham’s Chorea, zie hieronder | |
0642 | Huntingtons chorea, zie hieronder | |
0643 | Verworven athetosis, zie tics (hieronder) | |
0644 | Algemeen optredende tics, elke bezigheid verhinderende, veelal met psychische en spraakstoornissen | 100 |
0645 | Uitgebreid optredende tics, fijnere bewegingen verhinderende en het sociale leven bemoeilijkende | 50 |
0646 | Plaatselijke tics met enige invloed op de fijnere bewegingen (o.a. schrijverskramp) | 20 |
0647 | Tics of spasmen, zonder invloed op het werkvermogen | 5 |
0648 | Maandelijkse migraineaanvallen | 20 |
0649 | Minder frequente migraineaanvallen | 5 |
4. Ruggemerg
0650 | Commotio medulla (gevolg van trauma of electrocutie): te beoordelen overeenkomstig het postcommotionele syndroom (zie 0601–0603) | |
0651 | Quadriplegia medullac (volledig) | 100 |
0652 | Medullaire paraplegie te beoordelen als cerebrale paraplegie met de gebruikelijke verhogingen voor sphincterstoornissen en voortdurende pijnen | |
0653 | Brachiale monoplegie, praktisch verlies van het gebruik van de arm | 90 |
0654 | Idem, grijpen mogelijk, maar zonder kracht en onhandig | 40 |
0655 | Idem, lichte monoplegie, gering krachtverlies, reflexen gestoord | 10 |
0656 | Crurale monoplegie, praktisch verlies van het gebruik van het been (niet-spastische paralyse) | 90 |
0657 | Idem, lopen mogelijk met hulp of met krukken | 60 |
0658 | Idem, lopen zonder hulp mogelijk, maar snel vermoeid, spieratrofieën | 40 |
0659 | Idem, lichte monoplegie, lopen moeilijk zonder hulpmiddelen, gering krachtsverlies, lichte atrofieën | 20 |
0660 | Medullaire hemiplegie te beoordelen naar de toestand van de bovenste extremiteit, zie brachiale monoplegieën (0653–0655) | |
0661 | Sensibele stoornissen van medullaire oorsprong, te waarderen naar de ernst en de uitgebreidheid van de verschijnselen | |
0662 | Syndroom van Brownd-Sqouard-haematomyelia | |
Te combineren met de in dit hoofdstuk vermelde percentages eventueel deze niet zonder meer op te tellen | ||
0663 | Cauda-Equina-Syndroom | |
Te beoordelen overeenkomstig de afwijkingen aan de onderste extramiteit en sphincterstoornissen, zie ook paraplegie | ||
0664 | Sphincterstoornissen met volledige urineretentie met sonde a demeure | 60 |
0665 | Sphincterstoornissen met intermitterende urineretentie, katheteriseren noodzakende | 20 |
0666 | Voortdurende incontinentia urinae, draagbaar urinaal onmisbaar | 50 |
0667 | Intermitterende incontinentin urinae | 20 |
0668 | Volledige en voortdurende incontinentia alvae | 80 |
0669 | Onvolledige of intermitterende incontinentia alvae | 30 |
0670 | Pollomyelitis, te beoordelen naar de resttoestand gelet op de functiestoornissen van ledematen, diaphragma enz. | |
0671 | Ernstige tabes dorsalis met opthalmologische complicaties, arthropathieën, sphincterstoornissen enz. | 100 |
0672 | Ernstige tabes dorsalis met belangrijke ataxie of arthrophatieën | 70 |
0673 | Tabes dorsalis met veelvuldige pijnen en lichte ataxie | 40 |
0674 | Multiple sclerose, ernstige vorm met motorische stoornissen, lopen onmogelijk, voortdurend verblijf in bed of stoel, veelal visusafwijkingen | 100 |
0675 | Idem, progressieve vorm, lopen en staan mogelijk maar moeizaam | 80 |
0676 | Idem, weinig progressieve vorm, of remissie, lopen met stok mogelijk | 60 |
0677 | Idem, lichte vorm met geringe symptomen | 50 |
0678 | Amyotrofische lateraal sclerose, als Multiple sclerose, maar wat hogere waarderingen; verhoging bij slikstoornissen | |
0679 | Gecombineerde sclerose, streng sclerose: als multiple sclerose | |
0680 | Syringo-myelie, ernstige vorm met atrofie, belangrijke misvorming of bulbaire stoornissen | 100 |
0681 | Idem, progressieve vorm met trophische of motorische stoornissen | 50 |
0682 | Idem, lichte, weinig progressieve vorm met beperkte sensibiliteitsstoornissen | 20 |
0683 | Omschreven medullaire atrofieën, te beoordelen naar de functiestoornissen van de ledematen | |
0684 | Perifere zenuwen, zie Hoofdstuk I, II, IX, enz. |
5. Neuritiden en Neuralgieën
Neuritiden van de motorische zenuwen worden vergezeld door functiestoornissen welke ten dele berusten op verlammingen van de zenuwen. Deze verschijnselen dienen te worden gewaardeerd in vergelijking met de paralysis van de desbetreffende zenuw. Neuritiden van de sensibele zenuwen kunnen worden beoordeeld, gelet op de trigeminus neuralgie (0622, 0625). Neuritiden en neuralgieën van de gemengde zenuwen hebben een gemengde symptomatologie, waarbij zowel op de oorzaak moet worden gelet als op de aanwezigheid van de objectieve verschijnselen. | ||
0685 | Chronische, eenzijdige ischiadicus neuralgie, enige moeilijkheden bij het lopen en zonder afwijkingen van de reflexen | 10 |
0686 | Idem, of neuritis met duidelijke objectieve symptomen, lopen moeilijk | 40 |
0687 | Idem, of neuritis, ernstige vorm, lopen zeer pijnlijk, duidelijke spieratrofie en causalgie | 80 |
0688 | Dubbelzijdige polyneuritis van de extensoren van de voorarm | 40–80 |
0689 | Dubbelzijdige polyneuritis van de kleine handspieren en de buigers van de vingers | 50–80 |
0690 | Dubbelzijdige polyneuritis van de extensoren van de voet en polyneuritis pseudo-tabetica | 30–50 |
0691 | Dubbelzijdige polyneuritis van de M.quadriceps femoris | 40–50 |
0692 | Duidelijke polyneuritische paraplegie | 60–80 |
0693 | Ernstige polyneuritische quadriplegie | 100 |
HOOFDSTUK VII. PSYCHISCHE STOORNISSEN
1. Psychosen
0701 | Chronische, volkomen asociale psychose | 100 |
0702 | Remissie na of gedurende een psychose met belangrijke stoornissen van de persoonlijkheidsstructuur asociaal, hallucinaties, delireren, maar gestichtsverpleging niet noodzakelijk | 100 |
0703 | Psychose van goedaardig karakter (hallucinatoir, delirant of uitputtingspsychose) of intermitterende psychose gedurende een lange remissie, beperkte sociale omgang en enige nuttige bezigheden toelatende | 50 |
0704 | Geringe verandering van de persoonlijkheidsstructuur en het karakter voorkomend na een acute psychose of tussen acute periodieke aanvallen | 10–40 |
De verschillende vormen van schizophrenie, manie, dementieën (toxisch, infectieus, circulatoir) dienen op overeenkomstige wijze te worden beoordeeld. Tot deze groep worden ook gerekend de uitputtingsdelieren. |
2. Aangeboren intelligentiestoornissen
0705 | Indien een waardering gewenst wordt van aangeboren intelligentiestoornissen (debilitas mentis, imbecillitas, idiotie) handele men overeenkomstig de volgende punten (dementieën). |
3. Dementieën (of progressieve en verworven zwakzinnigheid)
0706 | Volledig (met of zonder enuresis), meestal met klinische verpleging | 100 |
0707 | Vermindering van geheugen, gevoelsleven en activiteit met kortere of langere periodieke verbeteringen, maar generlei activiteit toelatende | 100 |
0708 | Vermindering van geheugen, gevoelsleven en activiteit, maar beperkte sociale omgang en productieve activiteit toelatende | 40 |
0709 | Geringe stoornissen van gevoelsleven en activiteit, zonder eigenlijke dementie | 20 |
0710 | Meningo-encephalitis luetica (ziekte van Bayle), algemene paralyse met gestichtsopname dan wel met uitsluiting van welke activiteit ook | 100 |
0711 | Meningo-encephalitis luetica (ziekte van Bayle), maar in een periode van remissie, beperkte sociale omgang en productieve activiteit toelatende | 40 |
4. Psychoneurosen, neurosen
0712 | Deze groep omvat de angstreacties, obsessies, phobieën, neurastenie, hysterie en mengvormen, waarvan de terminologie wisselt in de verschillende betrokken landen. Het is niet mogelijk of raadzaam gebleken een schaal op te maken waarnaar de invaliditeit vastgesteld kan worden. Ieder geval is met zijn individuele factoren als afzonderlijk probleem te beschouwen en moet daarnaar beoordeeld worden. |
HOOFDSTUK VIII. SYMPHATISCH ZENUWSTELSEL EN ENDOCRINOLOGIE
A. SYMPATISCHE ZENUWSTELSEL
1. Sensibiliteitsstoornissen | ||
0801 | Causalgie van de extremiteiten te waarderen naar de ernst en de uitgebreidheid van de verschijnselen | |
0802 | Trigenimus neuralgie – zie 0624 en 0625 | |
0803 | Neuralgie van hals en schouders – zie Hoofdstuk VI – 5. Neuritiden en Neuralgieën |
2. Motorische stoornissen | ||
0804 | Reflectorische physio-pathische stoornissen | te waarderen naar de ernst en de uitgebreidheid van de verschijnselen |
0805 | Parese of irritatie v.d. cervicale sympaticus |
3. Viscerale stoornissen | ||
0806 | Te waarderen afhankelijk van de blijvende functiestoornissen. |
4. Algemene sympathalgiën | ||
0807 | Hypervagotonie | 5–30 |
0808 | Hypersympatotomie | 5–20 |
B. ENDOCRINOLOGIE
1. Gl. Thyreodiea | ||
0809 | Toxisch struma (hyperthyreoidie) met gedeeltelijk of onvolledig Syndroom van Basedow (gewrichtsverlies, tachycardie, hypersympaticotonie) of niet geheel fraai resultaat na operatie | 10–30 |
0810 | Idem, duidelijk Syndroom van Basedow, Basaal Metabolisme ongeveer plm. 30, of matig resultaat na operatie | 30–50 |
0811 | Idem, Syndroom van Basedow met ernstige viscerale stoornissen, belangrijk gewrichtsverlies, psychische stoornissen of slecht resultaat na operatie | 50–100 |
0812 | Atoxisch struma zonder verschijnselen of cosmetische stoornissen | |
0813 | Atoxisch struma met drukverschijnselen of cosmetische stoornissen | 5–30 |
0814 | Myxoedeem (hypothyreoidie) – onvolledig, syndroom, gunstig reagerende op behandeling | 5–10 |
0815 | Idem, psychisch geremd, koude gevoel, basaal metabolisme van –10 tot –20 | 10–30 |
0816 | Idem, ernstige vorm, voedingsstoornissen, basaal metabolisme ongeveer –30 | 30–80 |
0817 | Cachexia strumapriva, niet reagerende op behandeling | 80–100 |
2. Gl. Parathyreoidea | ||
0818 | Hypoparathyreoidie met tetanische aanvallen, afhankelijk van de algemene toestand | 30–50 |
0819 | Hyperparathyreoidie, te waarderen naar de bot- en gewrichtsafwijkingen |
3. Hypophysis | ||
0820 | Acromegalie met misvorming van de extremiteiten doch zonder visusafwijkingen en zonder functionele stoornissen | 10–20 |
0821 | Acromegalie met visusafwijkingen, te waarderen volgens de visusafwijkingen (zie Hoofdstuk X) en daarna te vermeerderen met | plm. 20 |
0822 | Reuzengroei, afhankelijk van de mate van uitgebreidheid van de secundaire stoornissen | 5–30 |
0823 | Dwerggroei in belangrijke mate | 10–50 |
0824 | Cushing’s syndroom, virilismus, pilosus | 20–50 |
0825 | Dystrofia adiposo-genitalis | 10–50 |
0826 | Duidelijk ontwikkeld syndroom van Simmonds | 40–100 |
4. Epiphysis | ||
0827 | Macrogenitosomia | 10 |
5. Gl. suprarenales | ||
0828 | M. Addison | 20–100 |
0829 | Hyperepinephrie | 10–50 |
6. Testes en Ovaria | ||
Zie Hoofdstuk XVI (urogenitaal stelsel) |
7. Diabetes mellitus | ||
0830 | Goed geregeld met dieet, geen insuline nodig | 5–20 |
0831 | Dagelijkse insulinedoses noodzakelijk om in evenwicht te blijven | 20–50 |
0832 | Met acidosis | 50–80 |
0833 | Met aanvallen van coma, neuritiden en oogafwijkingen | 100 |
8. Stoornissen van de waterstofwisseling | ||
0834 | Diabetes insipidus | 20–50 |
0835 | Deficiëntie-oedemen (b.v. hongeroedeem) Te waarderen als bij polyneuritis en afhankelijk van de functiestoornissen en de algemene toestand |
HOOFDSTUK IX. OTO–RHINO–LARYNGOLOGIE
A. DOOFHEID
0901 | Volledig verlies van gehoor op een oor, terwijl het andere oor normaal hoort | 20 |
0902 | Volledig verlies van gehoor op beide oren | 90 |
0903 | Vermindering van gehoorscherpte op beide oren – Zie tabel |
B. NEUS
0904 | Anosmie of parosmie | 5–10 |
0905 | Ozena | 10–20 |
0906 | Destructie van benige gedeelte van de neus | 30 |
0907 | Geheel verlies van de neus (mismaaktheid en stenose inbegrepen) | 60 |
0908 | Totale eenzijdige afsluiting van een neusgang (zonder misvorming) | 5 |
0909 | Dubbelzijdige afsluiting van de neusgang (zonder misvorming) | 10–20 |
C. SINUSITUS – mits chronisch en etterig
0910 | Sinusitis maxillaris eenzijdig | 5 |
0911 | Sinusitis maxillaris dubbelzijdig | 10 |
0912 | Sinusitis maxillaris met fistel naar mond of gelaat of met osteitis of corpus alienum | 10–30 |
0913 | Sinusitis frontalis of ethmoidalis eenzijdig | 20 |
0914 | Sinusitis frontalis of ethmoidalis dubbelzijdig | 30 |
0915 | Pansinusitis | 40 |
D. OREN
0916 | Volledig verlies van oorschelp zonder herstel (plastisch of prothetisch) eenzijdig | 20 |
0917 | Idem, dubbelzijdig | 40 |
0918 | Atresie van de uitwendige gehoorgang te waarderen overeenkomstig de vermindering van gehoor (zie tabel) | |
0919 | Chronische etterige otites media, eenzijdig, te waarderen volgens tabel, vermeerderd met | 5–10 |
0920 | Idem, dubbelzijdig, vermeerderd met | 10–20 |
0921 | Hinderlijke oorsuizingen bij doofheid, te waarderen volgens tabel, vermeerderd met | 5–15 |
E. EVENWICHTSORGAAN
0922 | Labyrinthaire duizelingen, periodiek, niet frequent, licht objectief gebleken bij vestibulaire proeven | 10 |
0923 | Labyrinthaire duizelingen, periodiek, ernstige vorm, leidend tot neervallen | 30 |
0924 | Uitgesproken en voortdurende duizelingen, veelal met cochleaire stoornissen | 60–100 |
F. NEUS-KEELHOLTE
0925 | Littekenstrictuur, afhankelijk van de graad van slikstoornissen en stoornissen in de voedselopname | 10–30 |
0926 | Verlies van smaak | 10 |
G. LARYNX
0927 | Larynx stenose, afhankelijk van de frequentie en ernst van de dyspnoe | 10–100 |
0928 | Laryngostomie of permanente tracheotomie | 80 |
0929 | Organische aphonie, zonder dyspnoe | 40 |
0930 | Idem met dyspnoe | 50–100 |
0931 | Invaliditeitstabel voor bilaterale doofheid4 |
Conversatiespraak verstaanbaar op | Groep | |
---|---|---|
9 m | 1 | |
3 m | 15 | 2 |
120 cm | 30 | 3 |
60 cm | 50 | 4 |
30 cm | 60 | 5 |
10 cm | 70 | 6 |
ad concham | 75 | 7 |
niet gehoord | 90 | 8 |
N.B. Bilaterale doofheid wordt onderzocht door middel van de conversatiespraak. Beide oren worden gelijktijdig onderzocht, waarbij de patiënt vis-à-vis de onderzoeker geplaatst wordt, uitgezonderd bij groep 7 en 8.
HOOFDSTUK X. OPHTALMOLOGIE
1. Blindheid
Een blind oog is een oog zonder lichtperceptie. Een oog, dat na optimale correctie een gezichtsscherpte heeft van minder dan 1/20 (0.05 of 3/60) wordt beschouwd als een blind oog. Indien deze toestand ten aanzien van beide ogen bestaat, wordt de onderzochte als blind beschouwd.
1001 | Blindheid of verlies van beide ogen | 100 |
1002 | Een blind oog zonder mismaaktheid | 30 |
1003 | Atrofie of verlies van een oogbol, dragen van prothese mogelijk, te waarderen volgens vermindering van visus (zie tabel), vermeerderd met | 5 |
1004 | Atrofie of verlies van een oogbol, dragen van prothese niet mogelijk, mismaaktheid van de adnexa inbegrepen, te waarderen volgens vermindering van visus (zie tabel), vermeerderd met | 10 |
2. Vermindering van de centrale visus van beide ogen
1005 | Deze moet beoordeeld worden na toepassing van de optimale binoculair bruikbare correctie. Zie tabel aan eind van dit hoofdstuk. |
3. Verlies van perifere visus (gezichtsveldbeperking)
Concentrische beperking van het gezichtsveld (gevolg van objectieve laesies). De volgende percentages kunnen worden opgeteld bij die, welke van een eventuele vermindering van de centrale visus moet worden toegekend.
1006 | Gezichtsveldbeperking tot tussen 30° en 10° op een oog | 5 |
1007 | Idem, op beide ogen | 20 |
1008 | Gezichtsveldbeperking tot minder dan 10°, op één oog | 10 |
1009 | Idem, op beide ogen | 80 |
1010 | Gezichtsveldbeperking op beide ogen tot minder dan 10°, gecombineerd met een vermindering van de gecorrigeerde centrale visus tot 2/10 of minder op het beste oog | 100 |
Gezichtsveldbeperking bij monoculaire visus | ||
1011 | Totaal verlies van het nasale gedeelte van het gezichtsveld | 40 |
1012 | Totaal verlies van het onderste gedeelte van het gezichtsveld | 60 |
1013 | Totaal verlies van het temporale gedeelte van het gezichtsveld | 50 |
1014 | Totaal verlies van het bovenste gedeelte van het gezichtsveld | 20 |
Hemianopsie (centrale visus behouden) | ||
1015 | Verticale homonyme hemianopsie, linkszijdig | 30 |
1016 | Idem, rechtszijdig | 40 |
1017 | Verticale binasale hemianopsie | 20 |
1018 | Verticale bitemporale hemianopsie | 55 |
1019 | Horizontale bovenste hemianopsie | 20 |
1020 | Horizontale onderste hemianopsie | 65 |
Kwadrantanopsie | ||
1021 | Anopsie in homonyme bovenste kwadranten | 10 |
1022 | Anopsie in homonyme onderste kwadranten, linkszijdig | 20 |
1023 | Idem, rechtszijdig | 35 |
4. Diplopie
1024 | Diplopie in primaire positie | 20 |
5. Lensafwijkingen
1025 | Cataract van een of beide ogen, inoperabel, waarderen volgens de visus | |
1026 | Aphakie van een oog, postoperatief waarderen volgens de gecorrigeerde visus, te vermeerderen met | 10 |
Het gezamenlijke percentage mag, als het andere oog (eventueel na correctie) een normale visus heeft, het percentage van punt 1002 niet overschrijden. | ||
1027 | Aphakie van beide ogen waarderen volgens de gecorrigeerde visus; wanneer het stereoscopisch diepte zien verloren is gegaan te vermeerderen met | 20 |
6. Accommodatie-afwijkingen
1028 | Interne opthalmoplegie van beide ogen | 20 |
1029 | Interne opthalmoplegie van een oog | 10 |
7. Aandoeningen van de adnexa
1030 | Ptosis van de bovenoogleden, pupillen bedekt bij normale hoofdhouding (mismaaktheid niet inbegrepen) beide ogen | 20 |
1031 | Idem, een oog | 5 |
1032 | Chronische conjunctivitis van een of beide ogen | 5–20 |
1033 | Ectropien van beide ogen | 5–20 |
1034 | Ectropien van een oog | 5–10 |
1035 | Entropion van beide ogen | 5–20 |
1036 | Entropion van een oog | 5–10 |
1037 | Epiphora als op zichzelf staande aandoening | 1–10 |
1-6/9 | 6/12 | 6/18 | 6/24 | 6/36 | 6/60 | 3/60 | 3/60 | ||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
1-7/10 | 6/10 | 5/10 | 4/10 | 3/10 | 2/10 | 1/10 | 1/20 | 1/20 | |||||
1-6/9 | 1-7/10 | 5 | 7 | 9 | 10 | 12 | 14 | 16 | 20 | 25 | 30 | ||
6/10 | 8 | 9 | 11 | x | 14 | x | 18 | x | 26 | 33 | 37 | ||
6/12 | 5/10 | 5 | 9 | 11 | 15 | 17 | 18 | 20 | 23 | 25 | 30 | 38 | 41 |
4/10 | 7 | 11 | 15 | 17 | x | 22 | x | 27 | x | 36 | 42 | 46 | |
6/18 | 9 | x | 17 | x | 24 | x | 28 | x | 34 | 40 | 45 | 50 | |
3/10 | 10 | 14 | 18 | 22 | x | 28 | x | 31 | x | 43 | 49 | 54 | |
6/24 | 12 | x | 20 | x | 28 | x | 33 | x | 40 | 48 | 55 | 60 | |
2/10 | 14 | 18 | 23 | 27 | x | 31 | x | 42 | x | 53 | 62 | 69 | |
6/36 | 16 | x | 25 | x | 34 | x | 40 | x | 48 | 57 | 69 | 77 | |
6/60 | 1/10 | 20 | 26 | 30 | 36 | 40 | 43 | 48 | 53 | 57 | 68 | 80 | 90 |
3/60 | 1/20 | 25 | 33 | 38 | 42 | 45 | 49 | 55 | 62 | 69 | 80 | 91 | 95 |
<3/60 | <1/20 | 30 | 37 | 41 | 46 | 50 | 54 | 60 | 69 | 77 | 90 | 95 | 100 |
Noot:
1. Deze tabel moet gelezen en gebruikt worden als een tafel van vermenigvuldiging.
2. De breukgetallen links en boven geven de visus op beide ogen aan.
3. De cijfers in de tabel geven het invaliditeitspercentage aan.
4. Bij enucleatie moet 5% opgeteld worden bij het percentage overeenkomende met de visus.
5. Bij mismaaktheid kan een extra percentage daarboven gegeven worden.
HOOFDSTUK XI. ZIEKTEN VAN BLOED EN BLOEDVORMENDE ORGANEN
1. Anaemische Syndromen
1101 | Hypochrome anaemie – waarderen naar gelang de invloed op de algemene toestand | 5–20 |
1102 | Pernicieuse anaemie (Biermer) | 10–100 |
1103 | Aplastische anaemie | 10–100 |
1104 | Essentiële polyglobulie (Vaquez) | 10–40 |
1105 | Toxische, inflectieuse of essentiële haemoglobinurie | 30–60 |
1106 | Congenitale of verworven haemolytische icterus | 10–60 |
1107 | Purpura haemorrhagica | 10–100 |
1108 | Haemophilie | 10–50 |
2. Leucaemische, pseudo-leucaemische en agranulocytotische syndromen
1109 | Lymphoide leucaemie | 50–100 |
1110 | Myeloide leucaemie | 30–100 |
1111 | Agranulocytose | 100 |
1112 | Hodgkin | 30–100 |
1113 | Reticulosen | 30–100 |
1114 | Essentiële splenomegafie | 20–50 |
1115 | Splenectomie | 10–30 |
HOOFDSTUK XII. HUIDAFWIJKINGEN
1201 | Dermo-epidermitis, folliculitis, epidermomycosis etc. (naar gelang localisatie en uitgebreidheid) | 5–30 |
1202 | Chronische radiodermitis of radiumdermitis (naar gelang uitgebreidheid en gevaar van maligne degeneratie) | 10–70 |
1203 | Chronische ulcera, atenische littekens (naar gelang localisatie en uitgebreidheid) | 10–60 |
1204 | Chronische eczemen (naar gelang localisatie en uitgebreidheid) | 5–30 |
1205 | Zeer ernstige chronische eczemen | 30–70 |
Goedaardige tumoren van de huid | ||
1206 | Angiomen, naevi, lymphangiomen, lipomen, etc. Waarderen volgens mismaaktheid | |
Kwaadaardige tumoren van de huid | ||
1207 | Na chirurgische of andere behandeling waarderen volgens achtergebleven locale restverschijnselen | |
1208 | Ongeneeslijk of gedurende behandeling, naar gelang localisatie, uitgebreidheid en ernst | 50–100 |
1209 | Littekens, niet gewaardeerd bij andere gebreken met of zonder weefselverlies | 5–30 |
1210 | Keloid zich ontwikkelend in littekens – toevoegen | 1–10 |
HOOFDSTUK XIII. HART- EN BLOEDVAATSTELSEL
1. Hart
1301 | Organische hartaandoening in beginstadium met nu en dan lichte verschijnselen, geringe vermindering van de tolerantie voor inspanning goed gecompenseerd | 10–30 |
1302 | Organische hartaandoening, steeds lichte verschijnselen aanwezig, matig tolerantie voor inspanning, geen symptomen van decompensatie | 30–50 |
1303 | Organische hartaandoening met beginnende decompensatieverschijnselen, gunstig reagerende op de behandeling | 60–80 |
1304 | Organische hartaandoening met verderschrijdende decompensatie, afhankelijk van de mate daarvan | 80–100 |
1305 | Actief, infectieus organisch hartlijden (endocarditis, myocarditis pericarditis enz.) | 70–100 |
1306 | Essentiële paroxysmale tachycardie | 10–30 |
1307 | Pathologische bradycardie van organische oorsprong | 10–50 |
1308 | Extrasystolie, lipothymie, cardio-vasculaire labiliteit, onaangename praecordiale sensaties e.d. mits zonder organische oorzaak | |
1309 | Echte angina pectoris en/of coronair Thrombose en/of myocardinfarct | 50–100 |
1310 | Corpus alienum in het hart, te waarderen naar de invloed op de functie en vermeerderen met | 10 |
2. Bloedvaten
1311 | Algemene arteriosclerose, niet gecompliceerd, afhankelijk van de belastingproeven | 10–30 |
1312 | – met dilatatie cordis | 30–50 |
1313 | – met ernstige angineuze verschijnselen | 60–100 |
1314 | – met nierinsufficiëntie | 30–100 |
1315 | – met belangrijke veneuze stuwing, zonder of met ascites of anasarca | 60–100 |
1316 | – met atriumfibrilatie | 70–100 |
Arteriale hypertensie (hartverschijnselen inbegrepen) | ||
N.B. Bij de invaliditeitsschatting van de hypertensie moet alleen rekening gehouden worden met de diastolische druk, aangezien deze bij de essentiële hypertensie van de prognose het belangrijkst is. | ||
1317 | – met lichte verschijnselen (diastolische druk tussen 105 wn 110 mm) | 20–30 |
1318 | – met lichte hartinsufficiëntie, licht malleolair oedeem, enz. | 30–50 |
1319 | – ernstige vorm, met cardiale, renale of retinale complicaties | 70–100 |
1320 | maligne | 100 |
1321 | Aneurysma aortae te waarderen overeenkomstig arteriosclerose | |
1322 | Arteriële aneurysmata – zie Hoofdstuk I en II | |
1323 | Arterio – veneuze aneurysmata – zie Hoofdstuk I, II en XIII | |
1324 | Arteriële afsluiting (evt. door ligatuur), inadaequate vicariërende circulatie, zonder of met atrofie van de desbetreffende extremiteit | 10–50 |
1325 | Arteriële afsluiting met gangreen (M. Burger enz.), te waarderen als amputaties – zie Hoofdstuk I en II | |
1326 | M. Raynaud | 10–50 |
1327 | Erythromelalgie | 5–30 |
1328 | Veneuze afsluiting met chronische oedeem van een extremiteit | 10–30 |
1329 | Idem, met chronisch oedeem van beide benen, tropische stoornissen enz. | 30–70 |
Varices
1330 | Duidelijke varices, niet boven de knie, aan een of beide onderbenen | 1–10 |
1331 | Duidelijke varices, ook boven de knie, zonder of met oedeem aan een of beide benen | 10–30 |
Ulcus cruris Varicosum
1332 | Chronische of recidiverende ulcern cruris afhankelijk van de uitgebreidheid der ulceraties, verices enz., aan één been | 5–40 |
1333 | Idem, aan beide benen | 30–60 |
HOOFDSTUK XIV. ADEMHALINGSSTELSEL (EXCLUSIEF TUBERCULOSE)
1. Bovenste luchtwegen
Zie Hoofdstuk IX.
2. Diaphragma
1401 | Posttraumatische paralyse van de M. phrenicus, eenzijdig | 5–15 |
1402 | Hernia diaphragmatica – zie Hoofdstuk XV |
3. Trachea en Bronchi
1403 | Chronische bronchitis emphyseem, röntgenologisch gekenmerkt door een voor de leeftijd te sterke bindweefselvorming en een te forse hilus | 5–20 |
1404 | Chronische bronchitis met emphyseem en enige dyspnoe bij inspanning | 25–50 |
1405 | Chronische bronchitis met emphyseem en dyspnoe bij de lichtste inspanning | 50–80 |
1406 | Chronische bronchitis met emphyseem en dyspnoe ook in rust | 100 |
1407 | Asthma bronchiale (allergisch), lichte vorm met weinig aanvallen | 10–20 |
1408 | Asthma bronchiale, met meer frequente aanvallen, doch geen belangrijke invloed op de algemene werkkracht | 20–50 |
1409 | Asthma bronchiale, ernstige vorm, frequente aanvallen, belangrijke invloed op de algemene werkkracht | 50–100 |
1410 | Foetide bronchitis met belangrijke invloed op de algemene toestand | 50–100 |
1411 | Bronchiectasieën, afhankelijk van de expecteratie en de algemene toestand | 10–100 |
4. Pleura
1412 | Chronische pleurodynie of pleuraverdikking zonder of met vervorming of immobilisatie van de borstkas | 5–40 |
1413 | Pleuraverdikking met blijvende fistel | 40–50 |
1414 | Gevolgen van etterige pleuritis (empyema), ribresectie (het botdefect inbegrepen) | 20–70 |
5. Longen
1415 | Corpus alienum in de long met pijn | 5–10 |
1416 | Corpus alienum in de long met bronchitis en bindweefselvorming | 20–50 |
1417 | Gevolgen van longabces of longcyste van een longkwab, algemene toestand bevredigend | 10–30 |
1418 | Gevolgen van meer uitgebreide etterige longprocessen, afhankelijk van de algemene toestand | 20–100 |
1419 | Lobectomie | 20–30 |
1420 | Pneumonectomie | 60 |
1421 | Pneumoconiesis – 1e stadium, met bronchitis, enige dyspnoe bij inspanning | 20–40 |
1422 | Pneumoconiesis – 2e stadium, bindweefselvorming en belangrijke dyspnoe bij inspanning | 40–70 |
1423 | Pneumoconiesis – 3e stadium, dispnoe in rust, belangrijke bindweefselvorming, hartstoornissen | 70–100 |
1424 | Long-actinomycosis – te waarderen als 1417 en 1418 |
HOOFDSTUK XV. SPIJSVERTERINGSSTELSEL EN BUIKWAND
1. Tong, lippen, gebit – zie Hoofdstuk III
2. Oesophagus
1501 | Stenose met lichte slikbezwaren zonder merkbare invloed op de algemene toestand | 10–30 |
1502 | Stenose, alleen gebruik van vloeibare of halfvloeibare stoffen toelatende, behandeling vereisende met instrumentale oprekking | 70–100 |
3. Buikwand
1504 | Groot adhaerent litteken met belemmering van de bewegingen van de romp | 10–30 |
1505 | Hernia cicatricalis, door hulpmiddelen in te houden | 5–20 |
1506 | Hernia cicatricalis, niet door hulpmiddelen behoorlijk in te houden | 30–50 |
1507 | Hernia inguinalis of H. femoralis, reponibel en behoorlijk in te houden met hulpmiddelen | 3–10 |
1508 | Idem, dubbelzijdig | 10–20 |
1509 | Grote H. inguinalis of H. femoralis, niet behoorlijk met hulpmiddelen in te houden, of irreponibele H. scrotalis, eenzijdig | 20–30 |
1510 | Idem, dubbelzijdig | 30–50 |
1511 | H. umbilicalis of H. epigastrica | 5–30 |
1512 | H. diafragmatica | 30–70 |
4. Peritoneum
1513 | Adhaesie, afhankelijk van pijnlijkheid of afsluitingssymptomen | 10–50 |
5. Maag en duodenum
1514 | Chronische gastritis of chronische dyspepsie | 5–30 |
1515 | Chronische objectief vastgestelde ulcus ziekte met niet meer dan een- of tweemaal per jaar een actief ulcus | 10–30 |
1516 | Idem, met meer actieve aanvallen en een voortdurend streng dieet | 30–50 |
1517 | Als 1516, met ernstige complicaties (herhaalde haematemesis enz.) | 50–80 |
Postoperatieve gevolgen na gastrectomie – of gastra-enterostomie | ||
1518 | –, gunstig resultaat | 10–20 |
1519 | –, met rechtverschijnselen, welke een streng dieet noodzakelijk maken | 20–50 |
1520 | –, ongunstig resultaat, afhankelijk van de algemene toestand | 50–100 |
1521 | Blijvende gastrostomie | 70–100 |
6. Darmkanaal
1522 | Resectie, afhankelijk van afsluitingssymptomen, enz. | 10–70 |
1523 | Dundarmfistel, afhankelijk van plaats en grootte | 30–80 |
1524 | Colonfistel, afhankelijk van plaats en grootte | 30–50 |
1525 | Colostomie (anus praeternaturalis) | 70–100 |
1526 | Chronische enteritis of chronische colitis, afhankelijk van de frequentie van de pijnaanvallen en van de voedingstoestand | 5–20 |
1527 | Colitis chronica ulcerosa | 30–70 |
7. Rectum en anus
1528 | Incontinentie door plaatselijk trauma van de sphincter ani | 10–30 |
N.B. Incontinentie door organische parese of paralyse te waarderen als in Hoofdstuk VI. | ||
1529 | Stenose van rectum of anus, afhankelijk van de pijn en de functiestoornis | 30–60 |
1530 | Blijvende rectum prolaps zonder incontinentie | 20–50 |
1531 | Haemorrhoiden, afhankelijk van plaats, grootte, blooking en thrombosering | 5–30 |
1532 | Anaalfistel met intacte sphincter | 10–20 |
1533 | Anaalfistel met voortdurend verlies van faecos | 20–40 |
8. Speekselklieren
1534 | Uitwendige fistel | 10–30 |
9. Lever
1535 | Blijvende uitwendige gal- of etterige fistel | 30–60 |
1536 | Levercirrhose of chronische nepatitis in beginstadium | 20–40 |
1537 | Levercirrhose met lichte ascites of enkele haemorrhagieën | 40–70 |
1538 | Levercirrhose met belangrijke ascites en ernstige invloed op de algemene toestand | 100 |
1539 | Chronische cholecystitis of nu en dan galsteenkolieken | 10–30 |
1540 | Ernstige chronische cholecystitis of frequente galsteenkolieken | 30–60 |
10. Milt – zie Hoofdstuk XI.
HOOFDSTUK XVI. URIGENITAALSTELSEL
1. Nieren en Ureteren
1601 | Nephrectomie, functie van de overgebleven nier normaal | 30 |
1602 | Nephrectomie, functie van de overgeleven nier tot op tweederde verminderd | 60 |
1603 | Nephrectomie, functie van de overgeleven nier verminderd tot de helft en lager | 70–100 |
1604 | Littekenbreuk na nieroperatie | 10–20 |
1605 | Eenzijdige ptosis van de nier, afhankelijk van de frequentie van pijnaanvallen en de nierfunctie | 5–20 |
1606 | Eenzijdige hydrenephrose, of gevolgen van nierverwonding, afhankelijk van de frequentie van pijnaanvallen en de nierfunctie | 10–30 |
1607 | Chronische, eenzijdige pyelo-nephrose | 20–30 |
1608 | Chronische, dubbelzijdige pyelonephrose afhankelijk van de algemene toestand | 50–80 |
1609 | Lichte chronische nefritis, met gering effect op de nierfunctie, intermitterende albuminurie | 10–30 |
1610 | Chronische nefritis albuminurie, lichte oedemen, nierfunctie enigszins achteruitgegaan | 30–60 |
1611 | Ernstige chronische nefritis (met blijvend verhoogd ureumgehalte, bloeddrukverhoging, retina-afwijkingen enz.), afhankelijk van de nierfunctie | 60–100 |
2. Blaas
1612 | Hernia hypogastrica na cystostomie | 10–20 |
1613 | Blaasfistel of cystostomie | 70 |
1614 | Gluteale perineale, sacrale of andere urinefistels | 70–100 |
1615 | Blaas-darm- of blaas-rectum-fistels | 70–100 |
1616 | «Geïrriteerde» blaas (poliakisurie) | 5–20 |
1617 | Chronische cystitis, zonder pyelonefritis | 10–30 |
1618 | Chronische cystitis, met pyelonefritis | 50–80 |
3. Manlijke Urethera
1619 | Strictuur, makkelijk te dilateren (2 à 3 dilataties per jaar, urine helder, geen koortsaanvallen) | 5–10 |
1620 | Strictuur met recidiverende klachten (1 dilatatie per maand, geen koortsaanvallen, urine helder) | 10–20 |
1621 | Strictuur, moeilijk te dilateren (met koortsaanvallen, residu, mictiebezwaren, haemorrihagie) | 30–50 |
1622 | Strictuur met urethafistel in de glans penis | 30 |
1623 | Uitgebreide destructie van de urethra met perineale urethrafistel, met behoud van de sphincter vesicae, als dan niet geïnfecteerd | 40–70 |
1624 | Prostaatafwijkingen te waarden als cystitis |
4. Penis en testikels
1625 | Volledig verlies van penis en testikels afhankelijk van leeftijd en endocrinestoornissen | 80–1005 |
1626 | Volledig verlies van de penis afhankelijk van de leeftijd | 60–906 |
1627 | Gemis van de glans penis afhankelijk van de leeftijd | 20–407 |
1628 | Verwonding van de corpora cavernosi, erectie onmogelijk makende, afhankelijk van de leeftijd | 35–65 |
1629 | Atrofie of verlies van beide testikels afhankelijk van de leeftijd en endocrine stoornissen | 50–85 |
1630 | Atrofie of verlies van een testikel | 10 |
5. Gynaecologie
1631 | Urethrastrictuur zonder infectie | 5–20 |
1632 | Urethra-vaginaalfistel, sphincter vesicae intact | 10–30 |
1633 | Vesico-vaginaalfistel | 30–60 |
1634 | Recto-vaginaalfistel | 70–100 |
1635 | Chronische Salpingitis en/of metritis | 5–40 |
1636 | Totale of subtotale hysterectomie met endocrine stoornissen afhankelijk van de leeftijd en het resultaat van behandeling van de endocrinestoornissen | 10–85 |
1637 | Hysterectomie zonder endocrinestoornissen afhankelijk van de leeftijd | 5–40 |
1638 | Exstirpatie of vernietiging van beide ovaria afhankelijk van de leeftijd en endocrinestoornissen | 10–85 |
1639 | Exstirpatie van een ovarium | 10 |
1640 | Prolapsus uteri, met rectorale en/of cystocele afhankelijk van de bezwaren bij lopen en mixtie | 20–50 |
1641 | Prolapsus uteri c.q. vaginalis zonder rectocele of cystocele | 1–15 |
6. Vrouwelijke borstklieren
1642 | Verlies van beide borsten, afhankelijk van de leeftijd | 30–60 |
1643 | Verlies van een borst, afhankelijk van de leeftijd | 10–30 |
1644 | Verlies van een tepel, afhankelijk van de leeftijd | 5–20 |
HOOFDSTUK XVII. TUBERCULOSE
1. Tuberculose van het ademhalingsstelsel
a. Neustuberculose
1701 | Tuberculeus ulcus van de neusstreek, als afzonderlijke aandoening | 10–30 |
b. Larynxtuberculose
1702 | Larynxtuberculose | 70–100 |
c. Longtuberculose
Inactieve longtuberculose | ||
Longtuberculose wordt als inactief beschouwd bij afwezigheid van koorts zonder gewichtsverlies, niet verhoogde bloedbezinkingssnelheid, geen bacillen gevonden bij herhaald onderzoek, tenzij het röntgenonderzoek op het tegendeel duidt | ||
1703 | Geen of lichte verschijnselen; geen uitgebreide röntgenologische afwijkingen; geen activiteit gedurende de afgelopen 5 jaren of normale bezigheden mogelijk binnen deze periode | 1–20 |
1704 | Duidelijke verschijnselen; uitgebreide röntgenologische afwijkingen; geen activiteit gedurende de afgelopen 3 jaren of op medische gronden hervatting van normale bezigheden toegestaan binnen dit tijdvak | 20–50 |
Actieve longtuberculose | ||
1705 | Geïsoleerde haard met geringe activiteit, goede algemene toestand, volledige rust niet noodzakelijk | 60–100 |
1706 | Alle andere vormen van actieve longtuberculose | 100 |
1707 | Actieve longtuberculose met localisatie in andere orgaansystemen | 100 |
Therapeutische Pneumothorax | ||
1708 | Eenzijdige collapstherapie gedurende de eerste 12 maanden (inclusief de longafwijkingen) | 100 |
1709 | Eenzijdige collapstherapie, na 12 maanden regelmatig onderhouden, afhankelijk van de mogelijkheid tot het hervatten van normale bezigheden | 40–70 |
1710 | Dubbelzijdige collapstherapie gedurende de eerste twee jaren (inclusief de longafwijkingen) | 100 |
1711 | Dubbelzijdige collapstherapie, na 2 jaar regelmatig onderhouden, afhankelijk van de mogelijkheid tot het hervatten van normale bezigheden | 60–80 |
1712 | Thoracoplastiek en ribresectie Gedurende de actieve phasen, zie boven | |
1713 | Na consolidatie van de chirurgische en interne afwijkingen moet met de volgende punten rekening worden gehouden t.a.v. de invaliditeitsschatting: – blijvende afwijkingen van de thorax (zie nr. 0429) – eventuele bewegingsbeperkingen van bovenste ledematen en wervelkolom – de verminderde algemene weerstand bij een tot stilstand gekomen of praktisch genezen tuberculeus proces. Dit verklaart waarom de waardering hoger kan zijn dan voor een overeenkomstige niet-tuberculeuze aandoening. In het algemeen moet boven de invaliditeitsschatting voor de andere afwijkingen worden toegekend | 5–20 |
Tuberculeuze Pleuritiden | ||
1714 | Restverschijnselen van een exsudatieve pleuritis, gekenmerkt door een geringe vermindering van het uitzettingsvermogen van de thorax en plaatselijke pijn | 5–20 |
1715 | Restverschijnselen van een exsudatieve pleuritis met duidelijke vermindering van de longfunctie, afhankelijk van de algemene toestand en het vermogen om inspanning te verrichten | 20–50 |
1716 | Fistel van tuberculeus koud abces, afhankelijk van de algemene toestand | 40–70 |
2. Tuberculose van het Spijsverteringsstelsel
1717 | Tuberculeuze enteritis | 100 |
1718 | Tuberculeuze colitis | 70–100 |
1719 | Tuberculeuze peritonitis, afhankelijk van de graad van activiteit en de algemene toestand | 50–100 |
Tuberculeuze Anaalfistel (zie 1532) | ||
1720 | Koud abces in kleine bekken met fistel | 20–50 |
3. Tuberculose van het Zenuwstelsel
1721 | Gevolgen van tuberculeuze meningitis te waarderen afhankelijk van de blijvende afwijkingen en vervolgens vermeerderd met | 20 |
4. Tuberculose van het Uitscheidingsstelsel
1722 | Eenzijdige niertuberculose, inclusief cystitis | 50–100 |
1723 | Dubbelzijdige niertuberculose, inclusief cystitis en andere complicaties | 100 |
1724 | Posttuberculeuze nierafwijkingen, te waarderen als bij nephritis (1609, 1610, 1611) en vervolgens vermeerderen met | 10 |
1725 | Nephrectomie wegens niertuberculose, te waarderen als nephrectomie (1601–1603) en vervolgens vermeerderen met | 10 |
1726 | Op zichzelf voorkomende chronische tuberculeuze cystitis | 30–70 |
1727 | Tuberculeuze epididymitis, eenzijdig, zonder fistels | 10–20 |
1728 | Tuberculeuze epididymitis, eenzijdig, met fistels | 20–40 |
1729 | Tuberculeuze epididymitis, dubbelzijdig, met of zonder fistels | 30–60 |
5. Huidtuberculose
1730 | Huidtuberculose met of zonder ulcera, afhankelijk van het resultaat van de behandeling en van de uitgebreidheid | 5–40 |
1731 | Lupus tuberculosa, afhankelijk van de uitgebreidheid en van de mismaaktheid | 20–100 |
1732 | Paratuberculose (erythème induré, lupus erythematoides), afhankelijk van de uitgebreidheid en de invloed op de algemene toestand | 10–100 |
6. Tuberculose van het Lymphatische stelsel
1733 | Resttoestand van de halslymfkliertuberculose, zonder fistel, afhankelijk van de toestand van het litteken en mismaaktheid | 1–10 |
1734 | Resttoestand van de halslymfkliertuberculose, met fistel, afhankelijk van de algemene toestand en mismaaktheid | 10–30 |
1735 | Resttoestand van andere localisaties (oksel, lies, hilus, enz.) afhankelijk van de toestand van het litteken en de algemene toestand | 1–20 |
7. Been- en gewrichtstuberculose
1736 | Osteitis met fistelvorming te waarderen volgens het verlies van functie en vervolgens vermeerderen met | 10 |
1737 | Resttoestand na osteitis, te waarderen volgens het verlies van functie en de toestand van het litteken | |
1738 | Ziekte van Pott, actief, zonder of met koud abces of fistelvorming | 100 |
1739 | Resttoestanden van de Ziekte van Pott, zonder abces of fistels, te waarderen als ankylose of vervorming (zie Hoofdstuk IV) en vervolgens te vermeerderen met | 20 |
1740 | Osteo-arthritis van andere gewrichten gedurende de actieve phase | 100 |
1741 | Gevolgen van osteo-arthritis van andere gewrichten, te waarderen naar de functiestoornissen en vervolgens vermeerderen met | 10–20 |
HOOFDSTUK XVIII. TROPISCHE EN PARASITAIRE ZIEKTEN
1801 | Actieve malaria zonder viscerale afwijkingen | 1–10 |
1802 | Chronische malaria met viscerale afwijkingen | 10–80 |
1803 | Malariakachexie | 100 |
1804 | Trypanosomiasis zonder afwijkingen in liquor | 10–50 |
1805 | Trypanosomiasis met cerebrale afwijkingen | 50–100 |
1806 | Trypanosomiasis (restverschijnselen van –) naar gelang uitwerking op geestelijk of organo-vegatief evenwicht | 10–50 |
1807 | Leishmaniosis (cutaneosa) | 10 |
1808 | Leishmaniosis (cutaneo-mucosa) | 20–70 |
1809 | Leishmaniosis (visceraal) | 30–100 |
1810 | Amoebiasis (met lichte enteritis) | 5–20 |
1811 | Amoebiasis (met ernstige, herhaalde enteritisaanvallen) | 20–50 |
1812 | Amoebiasis (met lever- of andere complicaties) | 50–100 |
1813 | Lepra | 50–100 |
1814 | Distomiasis naar gelang localisatie en invloed op algemene toestand | 5–100 |
1815 | Bilharziasis | 10–100 |
1816 | Filariasis Loa | 10–30 |
1817 | Filariasis Bancrofti | 10–100 |
BEMERKINGEN BIJ TABEL 0931
De Nederlandse gedelegeerde is van mening dat een totaal dove, waarbij het gehoorvermogen niet verbeterd kan worden door middel van een gehoorprothese, in groter mate invalide is dan een totaal dove, waarbij wel verbetering mogelijk is, zodat een verschil in invaliditeitswaardering tussen deze twee gevallen gemaakt moet worden.
Dientengevolge kan hij slechts accoord gaan met tabel 0931 indien deze gebruikt wordt in overeenstemming met paragraaf 5 van het voorwoord of indien onderstaande noot aan de tabel wordt toegevoegd:
«Deze tabel is slechts aan te wenden in die gevallen, waarbij geen verbetering met een gehoorprothese te verkrijgen is. Indien een gehoorprothese verbetering brengt en het apparaat door de invalide te dragen is, moeten de invaliditeitspercentages verminderd worden met een bedrag afhankelijk van de te bereiken verbetering en andere factoren inhaerent aan het gebruik van een gehoorprothese».
BEMERKINGEN BIJ NR. 0121–0124 EN 0216
De Nederlandse gedelegeerde gaat niet accoord met de percentages vastgesteld voor Nr. 0121–0124 en 0216, niet op geneeskundige doch op wettelijke grond, aangezien de Nederlandse wet bepaalt dat invaliditeitspercentages boven 10% naar boven worden afgerond in veelvouden van 10, zodat een percentage van 11 of 12 tot pensionering op voet van 20% zou leiden. Hij meent daarom voor bovengenoemde gevallen niet verder te moeten gaan dan 10%.